Het tafereel begint met een gotische oude man die in een kantoor zit, gekleed in een zwart pak en een fedora. Hij is alleen in de kamer, op een jonge kantoormedewerker na die binnenkomt en hem benadert. De oudere man, die eind 40 of begin 50 is, blijkt in een staat van nood te verkeren. De jonge werker, die ook gekleed is in een bedrijfspak, stapt op hem af en vraagt wat er mis is. De oudere gotische man, die geagiteerd blijkt te zijn, antwoordt dat hij is beschuldigd van diefstal van het bedrijf en wordt gearresteerd. De jonge kantoormedewerker, die verward lijkt te zijn, vraagt wat hij ervan steelt. De man, Gothic, nu een man en schreeuwt dat het vertrouwelijk is. De jongeman, die verward en bezorgd lijkt voor de oudere man, vraagt of hij op enigerlei wijze kan helpen. De oudere, gotische man, antwoordt dat hij alleen maar wil dat iemand naar hem luistert. De jonge, kantoormedewerker, antwoordt, dat als hij wordt gearresteerd, hij zich niet druk moet maken over wat hij zegt. De oudere Goth-man, die nu lijkt te huilen, antwoordt dan dat het bedrijf waar hij werkt een beerput is en hij daar de enige eerlijke man is. De jonge werknemer, die zich nu duidelijk bekommert om het gotische mannenwelzijn, vraagt of er iets is wat hij kan doen. Hoe ouder en geagiteerder de man wordt, hoe jonger de kantoormedewerker hem probeert te kalmeren. G.